Vergelijking van pakketbeheer in West-Europese landen
Vanwege de stijgende zorguitgaven onderzocht SiRM - in opdracht van de ministeries van Financiën en VWS - vormen van een geslotener pakket en de mogelijkheden hiervan voor de beheersing van zorguitgaven. We concludeerden dat hét gesloten pakket niet bestaat en we zagen geen koppeling tussen een geslotener pakket en de uitgaven aan curatieve zorg.
In de kabinetsreactie op het rapport ‘Kiezen voor houdbare zorg’ van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR), stelden de ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en Financiën de technische werkgroep macrobeheersing zorguitgaven in. Deze werkgroep onderzoekt onder andere of meer overheidssturing op de inhoud van het verzekerde pakket de beheersing van de collectieve zorguitgaven kan verbeteren. Momenteel hanteert Nederland een relatief ‘open pakket’, behalve voor extramurale en dure intramurale geneesmiddelen en fysiotherapie. De directie Macro Economische Vraagstukken en Arbeidsmarkt (MEVA) van VWS vroeg SiRM om op basis van een internationale vergelijking te onderzoeken welke vormen van een meer gesloten pakket te onderscheiden zijn en welke mogelijkheden dit biedt voor het beheersen van de macro-uitgaven aan zorg. Hierbij vroeg MEVA ons om te focussen op de curatieve zorg. We concluderen op basis van zeer uitgebreid deskresearch en circa 25 interviews met experts dat het gras in België, Duitsland, Engeland, Frankrijk en Zweden niet groener is dan in Nederland.
Ten eerste bestaat hét gesloten pakket niet. De manier waarop en de mate waarin het pakket gesloten is verschilt tussen de onderzochte landen. Om te beginnen kan het per type zorg dat instroomt verschillen of het pakket gesloten is. Ook kan geslotenheid gaan over de mate van aandacht voor uitstroom van zorg. Bovendien kan ook de rol die effectiviteitsbeoordelingen spelen in het bepalen van welke zorg in- en uit het pakket stroomt verschillen. In Nederland zijn de effectiviteitsbeoordelingen – de standpunten van het Zorginstituut – formeel gekoppeld aan beslissingen over de omvang van het pakket. Bij een negatief standpunt stroomt zorg uit zonder tussenkomst van VWS. Hiermee heeft het Zorginstituut internationaal gezien een grote bevoegdheid en is het pakket feitelijk geslotener dan de open instroom doet vermoeden. Ten slotte verschilt de mate waarin zorg buiten het gesloten pakket om alsnog beschikbaar is. Zo wordt in Frankrijk een deel van de zorg die niet geheel vergoed wordt vanuit het pakket, alsnog vergoed door een aanvullende verzekering. Vrijwel de gehele bevolking heeft deze verzekering.
Ten tweede zien we geen koppeling tussen een geslotener pakket en lagere uitgaven aan curatieve zorg. We zien geen duidelijk verband tussen de vergoeding van 34 onderzochte behandelingen of hulpmiddelen en de mate van geslotenheid van het pakket. De meeste andere landen vergoeden zorg die in Nederland ook wordt vergoed. Daarentegen zien we dat landen met een meer ‘gesloten’ systeem regelmatig zorg vergoeden die in Nederland niet wordt vergoed. Ook zien we dat in de praktijk meer wordt vergoed dan we zouden verwachten op basis van de inrichting van het pakketbeheer in andere landen, bijvoorbeeld vanwege cultuur, politiek of dat landelijke sturing op individuele zorg moeilijk te controleren is. Bovendien zijn de uitgaven aan curatieve zorg ondanks het relatief open pakket in Nederland het laagst.
Reflecterend op het Nederlandse pakketbeheer, constateren we dat Nederland ondanks het relatief ‘open pakket’ voorop lijkt te lopen met de huidige initiatieven van VWS, het Zorginstituut en programma ZE&GG. Wel zouden de nationale prijsonderhandelingen in Frankrijk voor (met name) extramurale medische hulpmiddelen nog een interessant aanknopingspunt kunnen zijn. Of deze ook toepasbaar zijn in de Nederlandse context verdient nader onderzoek.