Gevolgen van de Fair Practice Code in de cultuursector

Voor meerjarig gesubsidieerde cultuurinstellingen en -festivals zijn de totale meerkosten van de toepassing van de Fair Practice Code bij huidig aanbod circa € 20,1 mln. De impact is relatief het grootst bij kleine instellingen en in de deelsectoren creatieve industrie, presentatie-instellingen voor beeldende kunst en muziek in het bijzonder. Bij gelijkblijvende subsidies is moet flink gesneden worden in het aanbod om de meerkosten te kunnen dragen (oplopend tot circa 32% reductie voor middelkleine muziekensembles), omdat een verminderd aanbod ook de eigen inkomsten (waaronder publieksinkomsten) doet afnemen.

De Tweede Kamer heeft de regering verzocht om te onderzoeken wat de daadwerkelijke kosten zijn van implementatie van de Fair Practice Code in de gehele culturele sector zijn. Daarom heeft het ministerie van OCW behoefte aan:

  1. een totaaloverzicht van de meerkosten van de invoering van de Fair Practice Code bij de meerjarig gesubsidieerde instellingen en festivals in de culturele en creatieve sector uitgaande van het huidige aanbod;
  2. inzicht in de gevolgen voor het culturele aanbod als de betrokken instellingen en festivals de Fair Practice Code moeten toepassen bij een gelijkblijvend financieel kader.

Meerkosten

Met het oog op het eerste punt hebben SiRM en PPMC aanvullend onderzoek verricht naar de meerkosten van de Fair Practice Code bij festivals met een meerjarige subsidie van het Rijk of de cultuurfondsen. Evenals in eerder onderzoek beperken we ons tot beloningsproblemen die op korte termijn oplosbaar zijn en blijven actuele en toekomstige sociale en fiscale beleidsmaatregelen buiten beschouwing. Daarom heeft het onderzoek betrekking op de minimale meerkosten.

De meerkosten bij festivals bedragen in 2021 € 1,8 mln. en worden voor ruim de helft veroorzaakt door onbetaald structureel overwerk en voor krap de helft door een tekortschietende beloning (zie tabel 1). De meerkosten zijn relatief hoog bij kleine festivals en festivals uit de middencategorie. Qua relatief belang van de meerkosten – 4% van de personele en 2% van de totale lasten – wijken de festivals niet wezenlijk af van andere meerjarig gesubsidieerde instellingen.

In totaal bedragen de meerkosten van de meerjarig gesubsidieerde instellingen én festivals € 20,1 mln. Dat is 4% van de personele lasten en 2% van de totale lasten. De meerkosten bestaan voor ruwweg de helft uit een compensatie voor onbetaald structureel overwerk en voor de andere helft uit een compensatie voor een tekortschietende beloning. Vooral in de deelsectoren creatieve industrie, presentatie-instellingen voor beeldende kunst en muziek­ zijn de meerkosten relatief hoog (respectievelijk 20%, 8% en 8% van de personele lasten). De meerkosten zijn bovendien sterk geconcentreerd bij kleine en middelkleine instellingen en festivals, met in absolute zin lage personele lasten. Dat betekent dat de problemen van deze groep instellingen en festivals met relatief beperkte financiële middelen kunnen worden verholpen.

Gevolgen cultureel aanbod

Door toepassing van fair pay krijgt een deel van de instellingen en festivals te maken met hogere personele lasten. Bij gelijkblijvende overheidssubsidies zijn deze instellingen en festivals gedwongen om hun personeelssterkte of de overige kostencomponenten terug te brengen dan wel hun eigen inkomsten sterk te vergroten. Daardoor is bij gelijkblijvende overheidssubsidies nauwelijks aan een vermindering van het culturele aanbod te ontkomen.

De gevolgen voor het aanbod zijn uiteraard het grootste in deelsectoren en grootteklassen van instellingen en festivals waar de afwijkingen van fair pay relatief groot zijn. Bij meerkosten van 4% of minder van de totale lasten is aangenomen dat de betrokken instellingen of festivals de meerkosten in de nieuwe Cultuurnotaperiode geleidelijk binnen hun normale bedrijfsvoering kunnen opvangen. In die gevallen blijft een analyse van de gevolgen voor het aanbod achterwege. Dat geldt bijvoorbeeld voor de (middel)grote musea, de orkesten en de grote festivals.

De technische analyse van de gevolgen voor het culturele aanbod berust op twee varianten, waarin de meerkosten per grootteklasse van een deelsector worden opgevangen via:

  1. een vermindering van de (publieks)activiteiten (bijvoorbeeld uitvoeringen);
  2. een vermindering van het aantal meerjarige gesubsidieerde instellingen of festivals.

In de eerste variant worden de meerkosten van de Fair Practice Code gedekt via een evenredige verlaging van de activiteitenlasten minus de publieksinkomsten. Minder activiteiten betekent niet alleen lagere activiteitenlasten, maar ook minder publieksinkomsten (en eventueel minder bijdragen van private fondsen en sponsors, maar dit gedragseffect laten we in deze variant buiten beschouwing). In de tweede variant vindt de dekking van de meerkosten van de overblijvende instellingen en festivals plaats uit de vrijvallende subsidies (= totale baten minus eigen inkomsten) van de ‘wegvallende’ instellingen of festivals. Uiteraard heeft ook de tweede variant gevolgen voor de omvang van de (publieks)activiteiten.

In de eerste variant loopt de berekende vermindering van de (publieks)activiteiten bij de onderzochte groepen instellingen en festivals uiteen van 7% bij de middelkleine theatergezelschappen tot 32% bij de middelkleine muziekensembles. De vermindering van de publieksactiviteiten is in deze variant het grootste bij groepen instellingen of festivals met relatief hoge meerkosten en relatief veel publieksinkomsten. De procentuele reductie van de activiteiten is in beide gevallen dus groter dan het procentuele aandeel van de meerkosten in de totale lasten. Dat komt onder meer door de verminderde publieksinkomsten.


Downloads en links