Contouren bekostiging wijkverpleging
SiRM heeft in opdracht van het Ministerie van VWS de contouren voor bekostiging van wijkverpleging geschetst. Daarvoor is input verzameld bij diverse stakeholders zoals NZa, ZN, Actiz, V&VN, BTN, NPCF en VNG.
Per 1 januari 2015 is de extramurale verpleging en verzorging (nu wijkverpleging genoemd) overgeheveld vanuit de AWBZ naar de Zorgverzekeringswet. Partijen spraken vorig jaar af dat voor de aanspraak wijkverpleging een nieuw bekostigingsmodel ontwikkeld wordt. Aangezien de invoering van een nieuw bekostigingsmodel nog niet per 2015 mogelijk was, vindt de bekostiging tijdens de transitie plaats op basis van de huidige prestaties in de AWBZ.
SiRM heeft de contouren geschetst van mogelijke bekostiging van wijkverpleging. Op basis van de gedeelde uitgangspunten stellen we voor de wijkverpleging te bekostigen in twee segmenten:
Segment I: Z De wijkverpleegkundige bepaalt welke zorg nodig en gepast is. De bekostiging daarvoor volgt op basis van vier zorgpakketten met varianten voor de persoonlijke omstandigheden van de patiënt.
- Eén zorgpakket voor zeer intensieve zorg zoals bijvoorbeeld palliatief terminale zorg en intensieve kindzorg.
- Drie zorgpakketten die volgen uit de zorgzwaarte vanuit verpleegkundig inhoudelijk oogpunt. Deze drie pakketten kennen ieder drie varianten gebaseerd op de mate waarin de patiënt, diens omgeving of het sociale domein in de zorgbehoefte kunnen voorzien.
Segment II: Resultaatbeloning met vrije prestaties in drie thema’s: innovatie, populatie en kwaliteit.
De NZa stelt de maximale tarieven in segment I minstens kostendekkend vast. De mate van efficiëntie die geëist kan worden voor de maximale tarieven in segment I bepaalt de verhouding in omvang tussen segment I en II. Om te zorgen dat de prestatieprikkels substantieel genoeg zijn om impact te hebben, denken we op termijn aan een verhouding van 80:20. Zorgverzekeraars kunnen bovendien meer budget overhevelen naar segment II.
Ons voorstel kent geen apart segment voor ‘schakeltaken’ (voorheen segment 1). Dat strookt met het breed gedeelde uitgangspunt dat het betrekken van de sociale omgeving 2 6/19 van een patiënt hoort bij het professioneel handelen van wijkverpleegkundigen. We zien dan ook in de praktijk dat wijkverpleegkundigen dat doen. De organisaties die wijkverpleging aanbieden moeten de structuren daarvoor onderhouden. De kosten daarvoor vallen onder segment I. In de huidige opbouwfase kan de inspanning voor het opzetten van structuren in de wijk en voor de verbinding met het sociale domein worden beloond in segment II. We stellen voor dat de middelen voor die opbouw (€ 40 miljoen) in segment II worden opgenomen en voor die opbouw beschikbaar blijven.
In segment II kunnen ook afspraken gemaakt worden aangaande de organisatie van onplanbare zorg voor zover dat niet bekostigd wordt uit segment I.
Om onder andere de volumeprikkel die gepaard gaat met de bestaande bekostiging te dempen is het van belang om al in 2016 concrete afspraken voor segment II te maken. We raden aan om bestuurlijke afspraken te maken over de onderwerpen die landelijk van belang zijn voor een significant deel van die afspraken. Dan worden zorgaanbieders niet geconfronteerd met verschillende onderwerpen. Daarnaast dient er ruimte te bestaan voor zorgverzekeraars en zorgaanbieders om over lokale onderwerpen afspraken te maken.
In april 2015 heeft de staatssecretaris het SiRM rapport ‘Contouren bekostiging wijkverpleging’ aan de Tweede Kamer gestuurd als bijlage bij een brief over de rol van wijkverpleegkundigen.